Lichtgeel tot donkerbruin zeer tot matig fijn zand (105-300 µm), siltig. Grijsbruine tot donkergrijze leem, zandig. Dunne veen- en gyttjalagen, veelal zandig, deels detritisch. Plaatselijk, matig fijn tot zeer grof zand met lags van fijn grind. Paleosols. Cryoturbatiestructuren.
Eolisch (zand; inclusief stuifzandvlakte, rivierduin), periglacial eolisch (dekzand, löss, deflatielaag), periglaciaal lacustrien, kleinschalig fluviatiel (beek; inclusief geul (zand), oever en kom (silt en klei), periglaciale helling, puinwaaier, moeras (veen en gyttja).
Veelal, scherp contact met (deels gestuwd) grovere rivier- en fluvioglaciale afzettingen (formaties van Koewacht, Beegden, Kreftenheye, Sterksel, Waalre, Drente en Peelo) of zandige silt (Laag van Wijchen, Formatie van Kreftenheye). Lokaal, scherp contact met mariene afzettingen uit het Neogeen en Krijt. Geleidelijke overgang naar rivierzand (Formaties van Koewacht, Kreftenheye en Stramproy), fluvioglaciaal zand (Laagpakket van Schaarsbergen, Formatie van Drente) of veen (Formatie van Woudenberg). Offshore, veelal scherp contact met ondiep marien zand (Eem Formatie).
Veelal aan maaiveld. Elders, erosief contact met getijzand en -klei (Formatie van Naaldwijk), rivierzand en -klei (Kreekrak Formatie en Formatie van Echteld), glaciale afzettingen (Dogger Bight Formatie) of open marien zand (Southern Bight Formatie). Scherp contact met of geleidelijke overgang naar veen (Basisveen Laag, Formatie van Nieuwkoop) of naar fijn fluvioglaciaal zand (Well Ground Laagpakket, Dogger Bight Formatie). Deels gemarkeerd door bioturbatie.