Veelal fining upward. Groengrijs tot lichtbruin matig fijn tot matig grof zand (150-300 µm), zwak siltig, lokaal met fijn schelpgruis. In mindere mate lichtgrijs tot lichtbruin zeer tot uiterst grof zand (300-2000 µm) met weinig fijn grind (voornamelijk kwarts en vuursteen) en schelpfragmenten in geulbodemafzettingen. Plaatselijk omgewerkte schelpen. Sporadische dunne siltige kleilagen, zwak zandige leem, veen en gyttja.
Vlechtend (vroeg) tot meanderend (laat; Bos et al. 2005, Kiden 2006) fluviatiel (Schelde) (Vlaamse Vallei, Tavernier 1946), inclusief rivierbedding (zand en grind), restgeul, en oever- en komgebied (klei en leem).
Doorgaans geaccentueerd door grove geulbodemafzettingen. Veelal scherp, erosief contact met grijsgroene tot donkergroene, glauconiet- en glimmerhoudende mariene afzettingen met relatief stugge klei (Formaties van Maassluis, Oosterhout, Breda, Tongeren of Dongen of de Rupel Formatie) of met siltig en kleiig, meer glimmerrijk fluviatiel-estuarien zand met kleilaagjes (Formatie van Waalre). Scherp en erosief maar visueel diffuus contact met schelphoudend marien zand (Eem Formatie), deels omgewerkt en ingeschakeld.
Lokaal gekenmerkt door een klei of leemlaag. Veelal, geleidelijke en diffuse overgang naar fijner, minder kalkrijk en meer humeus dekzand (Laagpakket van Wierden, Formatie van Boxtel), sporadisch ingeschakeld. Lokaal, scherp contact of geleidelijke overgang naar veen (Basisveen Laag, Formatie van Nieuwkoop), scherp contact met humeuze en fijnere kom- en restgeulklei en -zand (Kreekrak Formatie), of scherp en erosief contact met kleiig getijgeulzand (Laagpakketten van Walcheren en Wormer, Formatie van Naaldwijk).