Humeuze klei met dunne discontinue veenlagen, siltige en zandige klei afgewisseld met dunne zandlagen, en zeer fijn tot uiterst grof zand (63-2000 µm). Lokaal lagen fijn tot grof grind. Sporadische mollusken, diatomeeën en ostracoden. Afname in korrelgrootte en grindgehalte van oost naar west.
Anastomoserend of meanderend fluviatiel (Rijn-Maas), brak- tot zoetwatermilieu. Inclusief kronkelwaard en geul (zandig, fining upward met basale lag), restgeul (klei gelaagd met fijn tot matig grof zand (63-300 µm) met ingeschakeld veen), oeverwal (gelamineerde klei tot fijn zand (63-150 µm)), kom of riviervlakte (humeuze klei met plantenresten en hout), crevasse (uiterst fijn tot uiterst grof zand (63-2000 µm)), dijkdoorbraak (heterogeen en chaotisch), en lacustrien (gelaagd zand en klei, en basaal organisch materiaal) (Berendsen 1982; Weerts 1996; Arnoldussen 2000; Weerts & Busschers 2003; Weerts et al. 2005; Bos 2010).
Scherp contact met fluviatiele klei (Laag van Wijchen, Formatie van Kreftenheye), scherp contact met grof tot zeer grof fluviatiel zand (Formatie van Kreftenheye), geleidelijke overgang in geval van grove geulafzettingen. Scherp contact met fijn tot matig grof eolische of beekzand (Formatie van Boxtel).
Veelal aan maaiveld. Elders, discordant contact, voornamelijk scherp, met klastische getijafzettingen (zand en klei met mariene schelpen; Formatie van Naaldwijk), veen (Hollandveen Laagpakket, Formatie van Nieuwkoop; deels ingeschakeld), of matig fijn tot grof rivierduinzand (Laagpakket van Delwijnen, Formatie van Boxtel).