Lichtgrijs tot wit matig tot uiterst grof zand (210-2000 µm), fijner naar het westen, kalkloos, grindig (kwarts dominant), lokaal hoekige stenen aan de top. In mindere mate kleilagen (talrijk in het Laagpakket van Balk) zonder mariene schelpen. Regionaal, lichtgrijs zeer tot matig fijn zand (105-210 µm) onderin.
Fluviatiel (Eridanos, Baltische rivierensysteem), ondiep marien (deltafront; basaal fijn zand), kust- en riviervlakte (deltatop; zand met kleilagen).
Veelal gemarkeerd door kleilagen (Laagpakket van Balk). Scherp contact met glauconiethoudend, veelal schelphoudend, ondiep marien fijn zand (Formatie van Breda). Geleidelijke overgang (bij fijne basis) naar of scherp contact met fijner en kalkrijker ondiep marien zand (Formaties van Oosterhout en Maassluis). Geleidelijke overgang naar kalkloos, glimmerhoudend en bruiner fluviatiel zand en klei (Formatie van Waalre).
Lokaal gekenmerkt door een eenheid met stenen (Lagen van Hattem, vgl. Zandstra 1971). Veelal, geleidelijke overgang naar bont, kalkhoudend fluviatiel zand en grind (o.a. lydiet en witte kwarts; Formaties van Appelscha, Sterksel en Urk), of naar fluviatiel zand en klei (Formatie van Waalre).