Grijs tot geelbruin matig fijn tot uiterst grof zand (150-2000 mm), matig tot sterk grindig, glimmerarm, kalkloos (in stuwwallen) tot kalkhoudend, met plantenresten (inclusief hout), met augiet en veel roze korrels. In mindere mate sterk zandige of siltige kleilagen, plaatselijk humeus. Fijn tot zeer grof grind gekenmerkt door grijze, bruine, groene en rode zandsteen en witte kwarts.
Fluviatiel (Rijn, sedimentbron in het bergachtige achterland van Midden- en Zuid-Duitsland), naar het noorden overgaand in estuarien, getijbekken, ondiep marien.
Plaatselijk gemarkeerd door een 3 m dikke kleilaag (Zandstra 1971; Bosch 1990). Elders, scherp discordant contact met grijzer, fijner, glauconietarmer en kalkarmer rivierzand (formaties van Appelscha en Peize) of met fijner, glimmerrijker, meer humeus en minder bont fluvioglaciaal zand (Formatie van Peelo). Geleidelijke overgang naar iets fijner, kleiiger en glimmerrijker rivierzand (formaties van Sterksel en Waalre) of naar minder bont periglaciaal zand (Formatie van Drachten).
Lokaal aan maaiveld. Elders, scherp discordant contact met fijner, glimmerrijker, meer humeus en grijzer fluvioglaciaal zand (Formatie van Peelo). Geleidelijke overgang naar fijner periglaciaal zand (Formatie van Drachten). Diffuse overgang naar grindig fluvioglaciaal zand (Laagpakket van Schaarsbergen, Formatie van Drente) of naar grindig rivierzand (Formatie van Kreftenheye), behalve waar gescheiden door een grove geulbodemafzetting.