Coarsening upward. Verfijning van zuidoost naar noordwest. Grijs uiterst fijn tot matig grof zand (63-300 µm), doorgaans glimmer-, kalk- en schelphoudend en glauconietarm. Ingeschakelde licht- tot donkergrijze klei, veelal siltig of zandig, glimmer- en kalkhoudend, met mariene schelpen. Lokaal, grind aan de basis. Aan de top, zowel zoetwater- als mariene schelpen.
Ondiep marien kustnabij (verondieping; grofst in de kustzone).
Veelal, geleidelijke overgang naar iets fijner en meer glauconiethoudend ondiep marien zand (Formatie van Oosterhout). Scherp contact met mariene klei (Laagpakket van Wouw, Formatie van Oosterhout) of met kalkloos kustnabij en deltazand en -grind (Formatie van Peize).
Scherp, lokaal erosief contact met fluviatiel en estuarien zand en klei met weinig mariene schelpen (Formaties van Peize en Waalre). Diffuse overgang waar omgewerkte Maassluis schelpen zijn ingemengd in deze bovenliggende eenheden. Erosief contact met sub- en proglaciaal zand (Formatie van Peelo) of met klastisch getijsediment (Formatie van Naaldwijk).
[TEST] De zware mineraleninhoud wordt gekenmerkt door een dominantie van de instabiele mineralen granaat, epidoot en hoornblende (elk tot circa 30%). Daarnaast komen de stabiele mineralen alteriet en zirkoon in kleinere percentages voor. Deze associatie, die verwantschap vertoont met de Mineraalzone van Noordlaren, verschilt met die van de Formatie van Peize doordat laatstgenoemde lagere percentages stabiele mineralen vertoont. Het onderscheid tussen de zware mineralenassociatie van afzettingen van de Formaties van Maassluis en Waalre is echter minimaal.
[TEST] De molluskeninhoud komt overeen met de Onder-Pleistocene associatiezones MOL.A en MOL.B (Spaink, 1975). MOL.A bevat een soortenarme molluskenfauna zoals die in het huidige zuidelijke Noordzeebekken voorkomt en wordt gedomineerd door Mya arenaria en Hydrobia ulvae. MOL.B bevat een glaciale molluskenfauna zoals die uit de Poolzee bekend is en wordt gekenmerkt door Serripes groenlandicus en Yoldia lanceolata. Binnen de Formatie van Maassluis vertonen de molluskenfauna’s verschillende variaties, die mogelijk verband houden met trans- en regressieve bewegingen tijdens het Vroeg-Pleistoceen.